Van commons naar sociale zekerheid: solidariteit als maatschappelijke infrastructuur

De recente beslissing van de federale regering om de industrie bijna een miljard euro aan lastenverlagingen toe te kennen, zoals beschreven in De Standaard, past in een vertrouwde beleidslogica: economische competitiviteit wordt gezien als voorwaarde voor welvaart, sociale bescherming als kost die beheerst of afgeremd moet worden. In dat discours verschijnt sociale zekerheid vooral als een budgettaire post, een herverdelingsmechanisme dat door de staat wordt georganiseerd en waar voortdurend aan “gesleuteld” kan worden. Wat in deze benadering vaak ontbreekt, is historisch geheugen. De Belgische sociale zekerheid is immers niet ontstaan als een technocratisch staatsproject, maar als een common: een door burgers zelf opgebouwde, collectief beheerde infrastructuur van solidariteit. Die oorsprong is cruciaal om hedendaagse keuzes te begrijpen én te bevragen.

Van commons naar sociale zekerheid: solidariteit als maatschappelijke infrastructuur

De recente beslissing van de federale regering om de industrie bijna een miljard euro aan lastenverlagingen toe te kennen, zoals beschreven in De Standaard, past in een vertrouwde beleidslogica: economische competitiviteit wordt gezien als voorwaarde voor welvaart, sociale bescherming als kost die beheerst of afgeremd moet worden. In dat discours verschijnt sociale zekerheid vooral als een budgettaire post, een herverdelingsmechanisme dat door de staat wordt georganiseerd en waar voortdurend aan “gesleuteld” kan worden. Wat in deze benadering vaak ontbreekt, is historisch geheugen. De Belgische sociale zekerheid is immers niet ontstaan als een technocratisch staatsproject, maar als een common: een door burgers zelf opgebouwde, collectief beheerde infrastructuur van solidariteit. Die oorsprong is cruciaal om hedendaagse keuzes te begrijpen én te bevragen.

Sociale nood en zelforganisatie in de 19de eeuw

In de tweede helft van de 19de eeuw veranderde de Belgische samenleving ingrijpend. De vroege industrialisering bracht economische groei, maar ook structurele onzekerheid: ongevallen in fabrieken, ziekte zonder inkomensbescherming, periodieke werkloosheid en armoede op oudere leeftijd. Voor arbeiders en hun gezinnen betekende dit een permanente blootstelling aan risico’s waarvoor noch de markt, noch de staat oplossingen bood. De liberale staat hield zich afzijdig, sociale bescherming werd beschouwd als een privézaak.

Precies in dat vacuüm ontstond een rijk landschap van zelforganisatie. Arbeiders richtten onderlinge bijstandskassen op die uitkeringen voorzagen bij ziekte of overlijden. Mutualiteiten groeiden uit lokale verenigingen waarin leden samen bijdroegen aan een gemeenschappelijke kas. Vakbonden organiseerden werkloosheidskassen. Coöperaties boden betaalbare goederen, toegang tot krediet en soms zelfs huisvesting. Volksbanken en spaarbanken maakten het mogelijk om collectief kapitaal op te bouwen buiten de commerciële financiële sector.

Vanuit een commons-perspectief waren dit geen liefdadigheidsinitiatieven, maar vormen van gedeeld eigenaarschap en collectief bestuur. De middelen waren gemeenschappelijk, de regels werden samen vastgelegd en de baten kwamen uitsluitend de gemeenschap van deelnemers ten goede. Solidariteit was hier geen abstract moreel principe, maar een concrete sociale technologie: een manier om risico’s te delen en bestaanszekerheid te organiseren buiten zowel markt als staat.

Van commons naar erkenning: de staat als mede-actor

Deze bottom-up structuren bleken veerkrachtig, maar ook kwetsbaar. Ze waren afhankelijk van vrijwillige bijdragen en hadden beperkte schaal. Sociale conflicten, zoals de arbeidersopstanden van 1886, maakten duidelijk dat sociale bescherming niet langer een randfenomeen was, maar een maatschappelijke noodzaak. Vanaf het einde van de 19de eeuw begon de staat daarom aarzelend in te grijpen.

Cruciaal is dat de overheid niet vertrok van een leeg blad. Ze bouwde voort op bestaande commons-structuren. Mutualiteiten kregen subsidies en wettelijke erkenning. Arbeidsongevallenverzekeringen werden verplicht, maar uitgevoerd via instellingen die voortkwamen uit onderlinge verzekering. De sociale zekerheid die zich in de eerste helft van de 20ste eeuw ontwikkelde, was dus geen vervanging van de commons, maar een schaalvergroting ervan: solidariteit werd verplicht, breder en stabieler gemaakt, terwijl het beheer deels in handen bleef van sociale organisaties.

Het Sociaal Pact van 1944 markeert dit kantelpunt. Na de Tweede Wereldoorlog werd sociale zekerheid verankerd als collectieve infrastructuur voor de hele samenleving. Werkgevers, werknemers en staat droegen samen verantwoordelijkheid. Vanuit commons-logica kan dit worden gelezen als een institutionalisering van wat al decennia bestond: het idee dat sociale risico’s geen individuele mislukkingen zijn, maar gedeelde maatschappelijke vraagstukken.

Vergeten oorsprong, verschoven logica

In de decennia daarna verschoof het dominante narratief. Sociale zekerheid werd steeds meer voorgesteld als een overheidsuitgave die economische groei moet volgen, in plaats van als een voorwaarde ervoor. De historische band met zelforganisatie, collectief beheer en gedeelde verantwoordelijkheid vervaagde. Waar mutualiteiten en vakbonden ooit belichaamden dat sociale bescherming iets was wat mensen samen opbouwden, wordt ze vandaag vaak herleid tot een herverdelingsmechanisme dat “betaalbaar” moet blijven.

Het artikel over de steun aan de industrie illustreert die verschuiving scherp. Grote publieke middelen worden ingezet om economische actoren te ondersteunen, in de hoop op concurrentiekracht en tewerkstelling. Tegelijk worden sociale uitgaven onderworpen aan strenge voorwaarden, beperkingen in tijd of activeringslogica’s. Impliciet wordt solidariteit hier opnieuw geprivatiseerd: risico’s worden meer bij het individu gelegd, terwijl collectieve buffers worden uitgehold.

Vanuit een commons-lab-insteek roept dit fundamentele vragen op. Als sociale zekerheid historisch is ontstaan als gemeenschappelijk antwoord op marktfalen, waarom zou ze vandaag ondergeschikt zijn aan marktlogica? Waarom worden collectieve middelen sneller ingezet om private winst te ondersteunen dan om gemeenschappelijke bestaanszekerheid te garanderen?

Sociale zekerheid herdenken als commons

De geschiedenis van de Belgische sociale zekerheid nodigt uit tot een andere benadering. Niet als een statisch systeem dat enkel moet worden “hervormd”, maar als een levende commons die voortdurend onderhoud, participatie en legitimiteit vereist. Dat betekent sociale zekerheid niet enkel verdedigen tegen afbraak, maar haar oorspronkelijke logica opnieuw zichtbaar maken: solidariteit als gedeelde infrastructuur, gedragen door burgers, sociale organisaties en overheid samen.

In die zin is het debat over sociale zekerheid geen louter budgettaire discussie, maar een politieke keuze over welk soort samenleving we willen zijn. Een samenleving die risico’s individualiseert en solidariteit conditioneert, of een samenleving die – in de traditie van haar eigen geschiedenis – blijft investeren in gemeenschappelijke bescherming tegen onzekerheid.

ConclusiE

De Belgische sociale zekerheid is niet geboren uit welwillend staatsbeleid, maar uit de collectieve creativiteit van mensen die hun lot in eigen handen namen. Mutualiteiten, coöperaties en onderlinge kassen vormden de sociale commons waarop later het nationale systeem werd gebouwd. Die oorsprong herinnert ons eraan dat solidariteit geen last is, maar een productieve kracht: een infrastructuur die economische en sociale stabiliteit mogelijk maakt.

In een tijd waarin publieke middelen opnieuw selectief worden ingezet en solidariteit onder druk staat, is het essentieel om dit historische perspectief te herwaarderen. Niet uit nostalgie, maar om sociale zekerheid opnieuw te begrijpen als wat ze altijd is geweest: een gemeenschappelijk antwoord op gedeelde kwetsbaarheid.

Koen Wynants