Drie vormen van participatie en democratie

Tijdens het Symposium ‘The future of culture is common’ werd het boek ‘The rise of the common city - On the culture of commoning’ voor gesteld. De resultaten van een jarenlang onderzoek naar commons, kunst en cultuur. We vonden dit binnen Commons Lab super boeiend. Het Culture Commons Quest Office traceerde tijdens haar onderzoek drie vormen van participatie die binnen de politieke wetenschap en de politieke filosofie kunnen worden getraceerd. We vertalen en bewerken hier een stukje uit het boek. We willen die graag delen om hierover met mensen van gedachten te wisselen. Later willen we hier mee aan de slag gaan: projecten/experimenten herdenken volgens dit theoretisch kader.

De representatieve democratie

De eerste vorm van democratie is de bekende representatieve democratie. Deze vorm van politieke participatie deed zich voor in de nog jonge natiestaten in de negentiende eeuw, samen met de politieke emancipatie van de bourgeoisie. Het past dus goed in de liberale filosofie die het individu centraal stelt. Dit systeem is gebaseerd op de vertegenwoordiging van het volk door middel van verkiezingen die om de vier of vijf jaar worden gehouden. In een dergelijke democratische orde dient een cultuurbeleid enerzijds om de identiteit en de legitimiteit van de natiestaat te versterken. Het doet dat met nationale musea, theaters, bibliotheken, en een officiële nationale taal, standbeelden en schilderijen van nationale helden, en evenementen die de natiestaat een historisch fundament geven - kortom, de nationale canon. 

De deliberatieve democratie

Tegen het einde van de jaren zestig gingen arbeiders, kunstenaars en studenten de straat op om de democratisering te eisen van al te starre en al te hiërarchische staatsinstellingen en andere instituten (parlement, universiteit, musea). Debatten, discussies en onderhandelingen waren de basis ingrediënten van deze tweede participatiegolf, die ook wel deliberatieve democratie wordt genoemd. Sterk beïnvloed door Jürgen Habermas' "communicatieve actie" (Habermas, 1981) en zijn analyse van het ontstaan van de publieke ruimte (Habermas, 1962), gaat deze vorm van democratie ervan uit dat consensus kan worden bereikt op basis van debat en rationele argumenten. Terwijl in een representatieve democratie de burgerstrijd zich concentreert op de kwantitatieve stem (het aantal stemmen is wat telt), gaat het in een deliberatieve democratie om de kwaliteit van die stem (wat telt is wat men zegt). Zo verschuift de aandacht van de politieke democratie naar de culturele democratie. Net als een representatieve democratie kent ook een deliberatieve democratie haar uitsluitingsmechanismen. De rellen met zogenaamd 'willekeurig geweld' die sinds de jaren negentig in Amerikaanse en Europese steden uitbraken, worden vaak uitgelegd als een reactie op deze uitsluitingsmechanismen. Tot en met de Occupy-beweging worden deze protesten door zowel politici als mainstream media vaak als 'willekeurig' of 'zinloos' gezien, ofwel omdat de 'relschoppers' simpelweg geen politieke eisen stellen, ofwel omdat deze eisen niet eenduidig begrepen kunnen worden (zoals in het geval van de Indignados). Dergelijke uitbarstingen kunnen echter worden gezien als symptomen van het feit dat - zowel in een representatieve als in een deliberatieve democratie - bepaalde segmenten van de bevolking niet worden gehoord. Dit zijn in de eerste plaats groepen met weinig opleiding, of immigranten die de landstaal niet spreken of niet de "juiste" (d.w.z. blanke, middenklasse) woordenschat gebruiken. Het is een van de redenen waarom politieke filosofen en sociologen als Chantal Mouffe, Ernesto Laclau, Jacques Rancière en Manuel Castells wijzen op het civiele en politieke belang van affecties en emoties voor een democratie.

De agonistische democratie

Dit brengt ons bij een derde vorm van participatie, die we, geïnspireerd door Mouffe, 'agonistisch' noemen. Een agonistische democratie gaat ervan uit - in de lijn van Oliver Marchart - dat democratische politiek 'postfundamenteel' is. Dit betekent dat er geen fundament is voor de macht, zoals God dat is in een theocratie of de meerderheid in een representatieve democratie, of een ratio in een deliberatieve democratie. Er kan in een democratie consensus bestaan over wie aan de macht kan zijn en hoe die macht kan worden verkregen, maar een agonistisch model gaat ervan uit dat deze consensus het product is van hegemonie. Dit betekent dat de bereikte consensus altijd die is van een specifieke, bevoorrechte groep die de controle over de macht in een samenleving heeft verkregen. Door te suggereren dat deze consensus niet die van een bepaalde machtsfractie is, maar van de samenleving als geheel, worden de meningen en culturen van ondergeschikte groepen en andere vermeende minderheden verdoezeld en buitengesloten. Een agonistische democratie gaat er nu van uit dat consensus nooit voor de hele samenleving geldt en dus altijd kan worden aangevochten. Met andere woorden, dissensus is altijd mogelijk. Kenmerkend voor de burgerstrijd na deze 'affectieve wending' is dat deze gericht is op doen, op presteren. Een agonistisch politiek model gaat ervan uit dat er naast de stem - kwantitatief of kwalitatief - ook andere vormen van democratische participatie bestaan. Democratie beperkt zich dus niet tot een goed debat in de openbare of burgerlijke ruimte, maar vertaalt zich in handelen in de civiele ruimte. En het is precies hier dat de commons opnieuw een cruciale rol beginnen spelen. Een agonistische politiek zal in de eerste plaats de voorwaarden scheppen (cf. Rancière) om (nu nog) onzichtbare, onhoorbare en onzegbare democratische eisen zichtbaar en hoorbaar te maken. 

Commons politiek

Een van de eisen en praktijken die de afgelopen dertig jaar onzichtbaar zijn gebleven, en ook zijn onderdrukt en verdrukt, zijn die van de commons. Commoning is in feite een vorm van participatie waarbij commoners vorm geven aan hun (sociale) omgeving door collectief zelfbeheer van hulpbronnen. Om dit te bereiken, gebruiken de commoners competenties die zowel in een deliberatieve als in een agonistische democratie vereist zijn. Naast het 'doen'; bijvoorbeeld het opzetten van een organisatie, een blog, een platform, of het ontwikkelen van regels, vindt er veel discussie en onderhandeling plaats (in allerhande vergaderingen), tussen de commoners onderling. Hoewel de burgers af en toe stemmen om tot een besluit te komen (vertegenwoordiging), ligt de nadruk op overleg en agonistiek. Vooral de ontwikkeling van commonsinitiatieven berust op dit participatieve model. Commonsgerichte praktijken ontwikkelen zich met name op terreinen waar overheden geen belangstelling voor tonen of waar zij in gebreke blijven en waar marktpartijen geen of nog geen winstpotentieel zien. Deze derde ruimte, naast staat en markt is die van het burgerinitiatief waar burgers het heft in eigen handen nemen. En, volgens Castells vinden dergelijke burgeracties hun oorsprong in emoties (Castells, 2015). Ook passies genereren de energie en de drive voor dergelijke acties.

Willen commonspraktijken zich duurzaam kunnen ontwikkelen, dan moeten er regels, beheersvormen en structuren worden ontwikkeld. Een commons politiek betekent dan 1) het eens worden over regels voor het collectieve zelfbeheer van hulpbronnen, 2) het ontwerpen van strategieën om de commons te vrijwaren van inmenging door de overheid of de markt en om een uitbreiding van het gemeengoed te realiseren, waardoor 3) uitwisseling en gemeenschapsbanden op alternatieve manieren worden ontwikkeld. Volgens Pascal Gielen en Hanka Otten vormt cultuur, in antropologische zin als de bron van "betekenisgeving aan zichzelf en aan  de samenleving waarin mensen leven', de basis voor deze commons politiek.

Waar zowel het communisme als het (neo)liberalisme de economie als het fundament van de samenleving beschouwen, beschouwt het zogenaamde 'commonisme' de economie, politiek maar ook ecologie als de uitkomst van processen van betekenisgeving. Daarom is het commonisme in staat alternatieve vormen van economie, politiek en samenleven in bredere zin voor te stellen, op basis van cultuur. In de hieronder besproken gevallen zien we kunst en cultuur dan ook  als kritische bondgenoten die een democratie en in bredere zin een samenleving beïnvloeden, voornamelijk door middel van deliberatieve en agonistische participatie. Met andere woorden, kunstenaars en culturele organisaties verhouden zich tot de drie geschetste vormen van participatie, die, laten we duidelijk zijn, naast en met elkaar kunnen  naast en met elkaar in een democratie kunnen bestaan, zij het met wisselende spanningsvelden.

Hoe zij dit precies (kunnen) doen, zullen we later proberen te verduidelijken aan de hand van casestudies waarin wij als Commons Lab proberen verandering te brengen in het beheer van gemeenschappelijke hulpbronnen door het stadsbestuur of marktpartijen te veranderen in een beheer volgens gemeenschappelijke principes.

 

Bron: Volont, L., Lijster, T., & Gielen, P. (Eds.) (2022). The Rise of the Common City: On the Culture of Commoning. ASP. https://doi.org/10.46944/9789461173492

Koen Wynants