Boekrecensie - Commons als politiek-realistische utopie (Walter Lotens)

op grond van samenwerking.jpg

Deze boekrecensie verscheen eerder op http://www.uitpers.be

Een goede titel die de volledige lading dekt, maakt een publicatie daarom nog niet tot een goed boek, maar in dit geval doen de 423 bladzijden van ‘Op grond van samenwerking’ dat wel. Daarom: laat je niet afschrikken door de omvang – voor mij had er best nog wat bij gekund! – want met dit werk krijgt de lezer een standaardwerk voor Vlaanderen in handen over de herwaardering en installering van commons. Die tegendraadse beweging van onderuit die in de kieren van de neoliberale maatschappij met vallen en opstaan op zoek gaat naar broedplaatsen van een sociaalecologische transitie steekt niet alleen bij ons de kop op, maar resoneert wereldwijd.

INDIGO = actie-onderzoek

Vanwaar nu die titel? In de commons-logica staat samenwerking centraal – convivialiteit noemde de cultuur- en maatschappijcriticus Iwan Illich het – of het zorgzaam omspringen met wat mensen gemeenschappelijk hebben en dat gaat regelrecht in tegen de dominante logica van economische meerwaarde in de vrije markt met daarin de eenzame consument. Bovendien richt het boek zich in het bijzonder op grondgebonden of landed commons omdat grond eindig en schaars en duur is. Die benadering klinkt ook door in de letterafkorting INDIGO-project (Innovation spatial development planning by differentiation land ownership and governance), dat uitgevoerd werd door onderzoekers van de KU Leuven, de Universiteit Antwerpen, Harokopio University en Omgeving cvba.

Hoe stuurt het eigendomsprincipe de aanhoudende grondinname in Vlaanderen aan en kan gedeeld grondgebruik- en beheer via commonsinitiatieven oplossingen daarvoor aandragen? Dat was de onderzoeksvraag waarmee de wetenschappers verschillende initiatieven gingen bevragen in de hoop daarmee een steuntje te geven om dat terrein te kunnen uitbreiden (p. 407). Met die voorzichtig geformuleerde ambitie geven de onderzoekers ook aan dat onderzoek en actie samen kunnen lopen. Dat het INDIGO-project geen waardenvrij onderzoek is bewijzen ze trouwens met dit boek en dat is er dan ook een van de grote verdiensten van. Met dit onderzoek schenken zij aandacht aan een belangrijk maatschappelijk tegen-hegemonisch discours, wat aansluit bij de benadering van Frank Moulaert, emeritus professor Ruimtelijke Planning, die in zijn werk voortdurend de band tussen lokale ontwikkeling en sociale innovatie vooropstelt.

De zeer talrijke medewerkers aan dit boek – onderzoekers maar ook praktijkmensen – illustreren mooi wat met actie-onderzoek bedoeld wordt. In dat kader passen trouwens ook de bijdragen van Dirk Holemans van de denktank Oikos en Michel Bauwens van de p2p-foundation. Theorie en praktijk houden elkaar in evenwicht en ondersteunen elkaar. Ook dát is een grote verdienste van dit boek dat zich door zijn omvang moeilijk laat samenvatten.

Huisvesting, trage wegen, voedsel

‘Op grond van samenwerking’ bestaat, buiten een uitstekende inleiding als entrée en matière op het commonsverhaal, uit vier forse delen. De eerste drie vertrekken van drie commonsgerichte casestudies die door het INDIGO-project werden geanalyseerd, met de focus op respectievelijk betaalbare huisvesting, toegankelijkheid van open ruimte door trage wegen en gezond voedsel door duurzame landbouw.

In het eerste hoofdstuk wordt het mooie verhaal gebracht van de Antwerpse woningcoöperatie ‘Collectief Goed’ dat een goed voorbeeld is van hoe in een (groot)stedelijke context commonsgerichte activiteiten kunnen worden ontwikkeld. Collectief Goed is een experimentele huurderscoöperatie voor grote kansarme gezinnen, opgezet door Samenlevingsopbouw Antwerpen Stad, een groep gezinnen verenigd in Arm in Arm vzw en de sociale huisvestingsmaatschappij De Ideale Woning. Het coöperatieve woonmodel wordt in een apart hoofdstuk behandeld door te verwijzen naar een redelijk grootschalige wooncoöperatie Kalkbreite in het Zwitserse Zürich dat als een van de succesvolste uitvoeringen van dat model in Europa wordt genoemd. Door enkele goed gekozen verwijzingen naar internationale voorbeelden overschrijdt INDIGO het plaatselijke karakter van het onderzoek en koppelt het aan bij de wereldwijde tendens tot commoning. In dat kader past ook het Community Land Trust-model (CLT), dat ontstaan is in de USA (met name in Burlington onder burgemeester Bernie Sanders) en waarmee in het Brusselse al enkele jaren gewerkt wordt. CLT’s zijn door de gemeenschap bestuurde organisaties zonder winstoogmerk die betaalbare woningen voor mensen met een laag of bescheiden en andere faciliteiten die de lokale gemeenschap ten goede komen creëren en beheren op gemeenschapsgrond. In al deze hoofdstukken, geschreven deels door ‘veldmensen’ deels door onderzoekers die meer op het globale plaatje inzoomen, werd een goede balans tussen theorie en praktijk gehanteerd. Die werkwijze is ook aangehouden voor het thema ‘Commons en trage wegen’, waarbij o.a. verwezen wordt naar een netwerk van trage wegen in het Landschapspark Zuidrand. Voor het derde thema ‘Commons en voedsel’ zoomen de auteurs grondig in op het alsmaar uitbreidende fenomeen van CSA-boerderijen (Community Supported Agriculture) – intussen al veertig in Vlaanderen ! – , maar ook op de stichting en coöperatie De Landgenoten, gebaseerd op het Franse Terre de Liens, waarbij landbouwgronden coöperatief verworven worden om bioboeren aan het werk te zetten en dan is er ook nog een bijzonder interessante bijdrage – maar zo zijn er wel meer – over agro-ecologische stedenbouw.

Commons als politiek-realistische utopie

Commons is intussen een buzzwoord geworden en vraagt enige verduidelijking. Commons zijn voor de westerse mens een begrip uit lang vervlogen tijden dat ineens terug de volle aandacht krijgt, maar dat ook voor heel wat begripsverwarring zorgt. Meestal wordt de ruime definitie gevolgd die Nobelprijswinnares economie Elinor Ostrom (maar eigenlijk bedreef zij een vorm van economische antropologie) eraan gaf: ‘Commons zijn gedeelde hulpbronnen (of platforms) die worden gecreëerd en verzorgd door een gebruikersgemeenschap, volgens haar eigen afspraken, regels en normen. Dit betekent dat commonsworden gedefinieerd door drie aspecten: ten eerste een gedeelde hulpbron (of platform), ten tweede is er sprake van een commoning-activiteit en ten derde wordt ze beheerd op basis van afspraken, regels en waarden die op z’n minst gedeeltelijk onafhankelijk zijn van de overheid of de markt.

In ‘Op grond van samenwerking’ zien de auteurs commons breder als ‘alles wat niet (of niet zuiver) privaat en niet publiek is’ en zij belichten ook initiatieven die door zelforganisatie ruimten creëren en in maatschappelijke behoeften voorzien op niet-marktgerichte manieren. ‘De commons zijn steeds vorm (zelforganisatie) en inhoud (vermeenschappelijking) tegelijk. Commoning, elke praktijk van vermeenschappelijking, is steeds middel én doel.’ (p. 27) Commoning wordt daardoor een werkwoord: het is de activiteit die kan leiden tot nieuwe commons – denk aan De Landgenoten en aan Trage Wegen – of tot recommoning, tot het heroveren van de commons, want door de opkomst van het handelskapitalisme ontstond er vanaf het einde van de 15de eeuw een enclosure-beweging, wat inhield dat gemeenschapsgronden almaar meer geprivatiseerd werden. Gemeenschappelijke gronden werden omheind en hele dorpen werden vernietigd om schapen te weiden nodig voor de textielnijverheid. Deze enclosure-trend blijft zich in de huidige neoliberale epoque onverminderd voortzetten.

Volgens de auteurs van ‘Op grond van samenwerking’ ‘kan/moet de herontdekking van de commons de neoliberale fusie van staat en markt mee helpen ongedaan maken.’ (p. 409) Het concept ‘commons’ waaiert op dit ogenblik uit in verschillende betekenissen en wordt doorgaans in het perspectief van ‘revolutionaire’ veranderingen geplaatst, die naargelang van de ambities van de gebruiker met een kleine of met een hoofdletter ‘r’ wordt geschreven. Waar plaatsen de auteurs van ‘Op grond van samenwerking’ zich? ‘Het boek ziet commons als een politiek-realistische utopie, die tot uiting komt in een beweging van allerlei commonsinitiatieven hier en nu, als kleine revoluties, of kleine utopieën, die meewerken aan een rechtvaardige herverdeling, wederzijdsheid en vermeenschappelijking.’ (p. 408). Het is dus zeker niet toevallig dat er verwezen wordt naar boeken als ‘Kleine revoluties’ van Rik Pinxten en ‘Het klein verzet’ van Tine Hens.

Heel het boek is doordrongen van dat nieuwe commons-vocabularium dat gevoed en gedragen wordt vanuit die politiek-realistische utopie. Commons zijn dus geen utopisch ideaal maar een reële mogelijkheid voor een grondige correctie van het huidige marktsysteem en ten aanzien van de rol die de overheid daarin heeft of neemt.

Hybride vormgeving

De auteurs zijn echter ook kritisch ten aanzien van wat zij noemen ‘de anarcho-utopische aanhangers van commons, die een sterk ideologische lezing van Marx hanteren en een samenzwering zien in de praktijken van de huidige politieke en economische elite’. (p. 29)
Zij zien concrete commons als hybride mengsels van diverse beheersvormen tussen markt en staat. Dirk Holemans van Oikos gebruikte bij de boekpresentatie een driehoek waarbij de twee hoekpunten aan de basis van de driehoek staat voor de organisatievormen staat en markt, en het derde hoekpunt de commonsvertegenwoordigen. Ontmarkting (decommodificatie) en vermarkting (commodificatie) ontmoeten elkaar ergens in die driehoek en moeten uitmonden in commons in de brede zin. Die triadische opvatting is merkbaar in de concrete voorbeelden rond huisvesting, voedsel en trage wegen en leidt meestal tot een ingewikkelde en langdurig traject van onderhandelde vermeenschappelijking.

Commons en grijze zones

In deel vier ‘De commons als governance-model’ wordt uitvoerig ingegaan op hoe de ruimte tussen private en publieke eigendom kan worden ingevuld met commonsinitiatieven en daarvoor kijken juristen vanuit het commons-vocabularium naar de juridische aspecten van landed commons en daaraan hebben ze, dat is merkbaar, een héél vette kluif. Dit is een zeer belangrijke, maar eerder technische oefening die echter zeer noodzakelijk is om op een creatieve manier en met enig resultaat de politiek-realistische utopie van morgen al een concrete, kleinschalige vorm te geven binnen de kieren van de wetgeving van vandaag. Het ‘collectieve’ is als organisatievorm en rechtsfiguur bij het begin van de 19de eeuw grotendeels afgeschaft geworden. De auteurs pleiten dan ook zeer terecht om commons opnieuw een formele plaats te verlenen in het rechtssysteem om daardoor de complexe realiteit van ‘gedeeld’ eigenaarschap beter te ondersteunen. Het verkennen van die grijze zones en het instellen van ‘regelluwe proefomgevingen’ kunnen een boost geven aan alternatieve samenlevingsvormen.

Een tiende Antwerps district?

En er is meer, want alle onderzoek werd blijkbaar nog niet opgenomen in dit boek. Ik was enkele maanden geleden aanwezig op een bijeenkomst van Ringland waar Annette Kuhk en Pieter Van den Broeck, twee onderzoekers achter het INDIGO-project, de vraag stelden of er door de Ringlandgroep al was nagedacht over landed commons. Dat leek me een heel relevante vraagstelling. Met het megaproject voor de overkapping van de zogenaamde ringweg die helemaal door het centrum van Antwerpen loopt, zou er immers een nieuwe singel en een ‘tiende district’ kunnen ontstaan ter grootte van 800 voetbalvelden. Tachtig hectare extra ruimte voor de stad en voor haar burgers, want die nieuw gecreëerde grond zou Antwerpse commons kunnen worden, maar dan zal er nog behoorlijk wat water door de Schelde en … door de wetgeving én de politiek moeten lopen. Ook die oefening zal moeten worden gemaakt en liefst snel, want als de neoliberale logica gehandhaafd blijft, zullen projectontwikkelaars hun beste beentje voorzetten om snel hun slag thuis te halen.

Commons en municipalisme

En er is nog meer. De commonsbeweging kan ook in verband gebracht worden met wat tegenwoordig ‘municipalisme’ genoemd wordt, maar ook dat laatste begrip dreigt een buzzwoord te worden en dan nog een dat moeilijk uit te spreken valt, zeker dan als er nog de ‘re’ van ‘remunicipalisme’ voor komt. Municipalisme is, eenvoudig gezegd, zowel de praktijk van zelfbestuur door steden, maar ook kleinere entiteiten als elk politiek streven dat deze bestuursvorm bepleit.

Municipalisme, ook vaak aangeduid als communalisme, draagt een lange geschiedenis met zich mee. Daarnaar refereert onder meer de Amerikaan David Harvey naar wie ook in het boek verwezen wordt. Dit boegbeeld van de zogenaamde radicale geografie beschrijft in zijn boek Rebel Cities de opkomst van sociaal verweer in rebelse steden, zowel vroeger als nu. Harvey is van oordeel dat de weder toe-eigening van de stedelijke ruimte, anders gezegd de herovering van urbane commons, niet enkel een afzonderlijke of bijkomende vorm van klassenstrijd is – zoals dat meestal in marxistische traditie gesteld wordt – maar het fundament van de antikapitalistische strijd. De leefruimte is óók inzet van de sociale strijd. Dirk Holemans en Michel Bauwens hanteren in hun boeiende bijdrage ‘Gent: van een stad vol commons naar een commonsstad’ niet dat marxistisch taalgebruik, maar zij gaan ook op zoek naar municipalistische uitgangspunten. Zij pleiten onder meer voor een nieuw governance-model, gebaseerd op publiek-civiele samenwerking waarbij commoners een samenwerkingsverband aangaan met een partner overheid.

Commons en coöperaties

Uit het boek blijkt dat ook commons en coöperaties heel wat raakvlakken vertonen. Het is zeker niet toevallig dat in de aangehaalde voorbeelden van commoning de cvba-structuur vaak opduikt als een manier om een stukje van de economie terug in eigen handen te krijgen. Zowel ‘De Landgenoten’ als ‘Collectief Goed’ maken gebruik van deze juridische verankering om tot commoning te komen. Dat illustreert Jef Peeters voortreffelijk in zijn bijdrage ‘Commons en coöperaties in een transitieperspectief’ en dat deed ik ook in mijn boek ‘De nieuwe coöperatie, tussen realiteit en utopie’. Coöperaties behoren tot de zwaardere instrumenten in het mondiale ‘orkest van onderaf’. Zij kunnen een behoorlijk partijtje meeblazen en daardoor andere tonen laten horen dan de dominante mantra’s van de hyper vrijemarkteconomie. Een coöperatie is een zeer hybride ondernemingsvorm. Wat doe je immers met een economische constructie, die een intermediaire maatschappelijke ruimte probeert in te nemen en die zich op het kruispunt van verschillende relaties bevindt: tussen staat en burgers, tussen de lokale gemeenschap en de nationale staat, tussen het economische en het sociale? Coöperaties bewegen zich niet buiten, maar in de marge van de vrijemarkteconomie. Ze zijn een verrassende combinatie van concreet utopisch denken en het noodzakelijke dagelijkse realisme om een onderneming te laten overleven die niet alleen winstmaximalisatie vooropstelt. Een versmelting dus van utopie en realisme, van radicalisme en pragmatisme. De Italiaanse onderzoekers Stefano en Vera Zamagni maken een eerder ongewone vergelijking om het optreden van een coöperatie te beschrijven. Zij vertrekken van de moeizame vliegoefeningen van een hommel. Volgens de wetten van de newtoniaanse fysica zou de hommel niet kunnen vliegen, want haar vleugelwijdte zou niet voldoende zijn om haar gewicht te kunnen dragen. En toch vliegen ze, de hommels.

Volgens de klassieke economische theorieën zou een coöperatie in de long run niet kunnen functioneren omdat haar niet-economische doelstellingen een struikelblok vormen voor het realiseren van haar economische doelstellingen. En toch ‘vliegen’ ze rustig verder met hun te korte vleugelwijdte, als het tenminste om coöperaties gaat die de balans gevonden hebben tussen business as usual en hun sociale en ethische corebusiness. Dan is het nieuwe evenwicht tussen vleugelwijdte en lichaamsgewicht gevonden. Misschien zit in dat moeilijk classificeerbare wel de grote waarde van het coöperatieve verhaal.

Toch moeten we opletten er geen hoera-verhaal van te maken en dat doet ook Jef Peeters. De zeven ICA-principes, vastgelegd door de Internationale Coöperatieve Alliantie, werden overgenomen door de Nationale Raad voor de Coöperatie maar van de 26000 coöperatieve vennootschappen in België zijn er maar een vijfhonderdtal die zich op de ICA-principes oriënteren. Dat kan en moet veel beter.

Een inspirerend boek

Ik zei het al: ‘Op grond van samenwerking’ is een belangrijk boek dat op een hybride manier (via voorbeeldcases maar ook door conceptueel-theoretische en maatschappijkritische reflecties) het hybride en langdurige proces van onderhandelde vergemeenschappelijking in beeld probeert te brengen. Het boek inspireert daardoor en richt zich naar een zeer diverse groep gebruikers, niet alleen van commoners die van onderuit aan het wrikken zijn, maar ook naar partner-overheden, middenveldorganisaties en privé-initiatieven die hun steentje willen bijdragen in de weg naar een lokale en bovenlokale, sociaalecologische transitie.

‘Op grond van samenwerking’ is voor mij een naslagwerk en krijgt een ereplaats in mijn bibliotheek. Ik hoop dat met deze publicatie het INDIGO-project niet is afgesloten, want zeker ook internationaal valt er nog heel wat inspiratie op te doen niet alleen over landed commons, maar ook over urban commons die vaak van niet-materiële aard zijn.

Solidariteit en wederkerigheid maken mensen sterker, weerbaarder ook. Deze principes zijn zo oud als de straat en moeten niet telkens opnieuw uitgevonden worden. Integendeel, in nogal wat gevallen kunnen voorbeelden uit het Zuiden een spiegel zijn voor het Noorden. Het is de Luikse onderzoeker Jacques Defourny die in de meeste van zijn werken de link legt tussen Noord en Zuid. Over lands- maar ook over taalgrenzen heen kijken opent zeker nieuwe, inspirerende perspectieven op het terrein van de commons.

Jawel, er is nog veel boeiend werk aan de winkel.

Titel: Op grond van samenwerking, woningen, voedsel en trage wegen als heruitgevonden commons 
Auteur: Annette Kuhk, Dirk Holemans, Pieter Van den Broeck (red.) 
Uitgever: EPO Berchem 
Uitgave datum: 2018 
Pagina's: 423, 26,50 € 
ISBN-nummer: 9789462671508 

Walter Lotens

Borgerhoutenaar Walter Lotens (°1942) noemt zich een glokale burger. Deze gepensioneerde leraar, mede-oprichter van de Actiegroep Kritisch Onderwijs (AKO), moraalwetenschapper, publicist en Latijns-Amerikawatcher schreef voor LA Chispa, een Nederlandstalig magazine over Latijns-Amerika en de Cariben, het Belgische De Reiskrant en voor de Surinaamse krant “De Ware Tijd” en nu voornamelijk voor de webzine voor internationale politiek uitpers.be, waarin hij niet alleen uitvoerig aandacht besteed aan Latijns-Amerika, maar ook aan het Antwerpse mobiliteitsdossier.

Koen Wynants